Vier paar ogen met babyblauwe oogschaduw
volgen mijn bewegingen nauwgezet. Ik worstel met de poten van een massief
houten stoel. Als ik eindelijk aangeschoven plaats heb genomen schenk ik de
twee dames tegenover mij een ontluikende glimlach. Het werkt meteen, vooral het
ijle omaatje recht tegenover mij smelt voor mijn onhandige optreden van even
daarvoor. Ik maak daar gulzig gebruik van en vraag haar brutaal naar de naam.
Lena noemt ze zichzelf, en ze zingt nu drie jaar bij het koor. Ze rinkelt met
haar koffiekopje en koffieschoteltje als ze vervolgt: ‘Dit is een
gezelligheidskoor. Ik kom hier voor de huiselijkheid.’ Langzaam druppelen er
meer dames binnen. En ook enkele mannen, met glanzend gekamde haren strak naar
achter gehouden door lagen brillantine. De vrouwen kenmerken zich met
hoogblonde permanentjes, prachtig opgeföhnd haar en getoupeerde plukken. Ze
dragen verschillende dierprintjes over elkaar heen, of gaan geheel in het spijker
gehuld. Het gezicht is vaak uitgebreid gepoederd en de lippen zijn glanzend
gestift. Ze stoten elkaar aan, knijpen in andermans heupen en lachen uit volle
borst om de flauwe grappen die het select herengezelschap beurtelings maakt. Ik
kijk mijn ogen uit.
Ik ben te gast bij het zangkoor Vreugdezang,
onder leiding van Karin Wijnen. Elke maandagavond komt men bij elkaar in
buurthuis Zwanenmeer in Nieuwendam. Daar vertolken ze een breed scala aan
nostalgische volksliederen. ‘Ik noem het geen smartlappen, nee, voor mij zijn
het levensliederen,’ vertelt Arie mij tijdens de pauze onder het genot van een
plak leverworst. Truus mengt zich in het gesprek. ‘Hier vind ik mijn Jordaan
terug’, zegt ze. Ze heeft haar geliefde buurt al meer dan vijftig jaar geleden
moeten verlaten, maar ze herinnert zich die tijd als de mooiste die ze ooit
heeft gekend. Laatst was ze er even en toen vond ze zichzelf opeens terug op de
stoep voor haar voormalige huis. ‘Ik mocht even naar binnen. Kind, ik kreeg een
brok in me keel, dat greep me wel bij de lurven.’ Alles was nog precies zoals
vroeger. ‘Ik kon zo de slaapkamer en keuken aanwijzen, het klopte allemaal.’
Na de opschorting met dikke plakken botercake
en leverworst vervolgt het koor zich. Karin dirigeert het veertig koppen
tellend gezelschap met veel geduld. De levensliederen over ons Amsterdam
begeleidt ze met de accordeon. ‘Gooi er nog maar wat galm in’, fluistert ze Jan
de techniekman toe. Als ze zelf het voorbeeld moet geven in een bepaald akkoord
kan ze haar stem lang laten trillen. De besjes op de eerste rij knikken
gemoedelijk. Karin zingt over het Rembrandtsplein van vijftig jaar geleden. En
ik waan mij even in een Jordanees bruin café op een late avond of vroege
morgen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten