Op een handjevol yuppen en een knetterend kampvuur na is het
Noorderpark nagenoeg leeg. Ik loop vast in de mulle modder en besluit mijn
fiets op dit doodlopende punt achter te laten. Ik vervolg mijn reis richting
het rechthoekige onderkomen van de Noorderparkkamer te voet. In de volle
anderhalf uur die ik hier zal doorbrengen, zal ik niet naar binnen gaan,
behalve toen ik bier ging halen.
Het gebruikelijke tafereel speelt zich af. Samen met Zindzi
bestook ik nietsvermoedende omstanders met prangende vragen en een lopende
camera. Behalve goedgeklede jonge ouders met een dip-dye wil ook Potje voor de
camera. Potje is altijd in het Noorderpark, ‘om een beetje op te letten.’ Ook
zit hij momenteel zonder woning. Maar dat deert hem niet. Hij heeft een
afgeleefd gezicht met diepe groeven. Zijn ogen staan een beetje troebel, een
grauwe peuk bungelt aan zijn onderlip. En hij heeft praatjes. Voornamelijk over
zijn zes slangen. Zomers, wanneer het kwik boven de twintig graden ligt, neemt
hij zijn huisdieren mee naar het Noorderpark. Vandaar zijn bijnaam, ‘de
slangenman’. Kinderen zijn, volgens Potje, dol op zijn slangen. Ouders daar in tegen
zijn over het algemeen huiverig.
We maken een afspraak om wanneer het weer het toelaat de
slangen mee naar buiten te nemen. We mogen ook een portret maken van Potje en
zijn favoriete drie en een halve meter lange boa-constrictor. Onder één
voorwaarde. Potje knijpt zijn ogen toe, schuift het doperwtje op zijn hoofd
recht en haalt de peuk met een volle askegel tussen zijn lippen vandaan. ‘Maar
dan moet jij hem eerst om je nek leggen.’
Geen opmerkingen:
Een reactie posten